Sommige planten mogen zich van mij uitzaaien zoveel als ze willen. Rapunzelklokje (Campanula rapunculus) is daar één van. Met haar tere verschijning, soms wat vertakt, en losse pluim van lila bloemen is het een bescheiden blikvanger en staat ze andere planten niet in de weg. Dankzij de hoogte, tot zo’n 80-90 cm, is ze ook mooi zichtbaar tussen de andere planten.
Van nature komt rapunzelklokje in Limburg, in het oostelijk deel van het rivierengebied en het IJsseldal voor. Vooral in bloemrijke graslanden maar ook in bermen en langs spoorwegen. Op de Rode Lijst staat ze als kwetsbaar te boek.
Rapunzelklokje is tweejarig; de plant moet het dus hebben van open plekken waar ze zich uit kan zaaien. De grond is bij voorkeur matig voedselrijk en liefst met wat kalk. In de natuur staat ze niet op heel droge plekken, in de tuin kan ze vaak wat meer droogte aan. Het rozetje heeft enigszins golvende bladeren en is daardoor redelijk herkenbaar. Onder de grond zit een verdikte wortel, met een wat pittige smaak. In vroeger tijden werd rapunzelklokje gegeten. De wortels worden zelden groter dan 5 cm en 1 cm dik. In het wild zoeken leverde veel te weinig op, daarom werd rapunzelklokje ook wel gekweekt. Als smaakmaker fleurde het de eentonige winterse stamppot op. Uit een wat twijfelachtige bron, toegeschreven aan Vergilius, zou blijken dat de Romeinen er al raad mee wisten: “Kijk, daar staat de kool en brede biet, en daar groeit zuring, malve en alant, rapunzel ook en prei en malse sla waardoor een zwaarbeladen maag tot rust komt”.
Rond de langste dag begint rapunzelklokje te bloeien, en blijft vaak doorbloeien tot laat in augustus.
Nadat het rapunzelklokje uitgebloeid is, blijft de verrassend stevige stengel nog lang staan. De vijf kelktanden staan dan mooi uit. In het vruchtkokertje ontstaan kleine gaatjes; beetje bij beetje worden de zaden door de wind uit de kokertjes geschud. Vandaar de term ‘windstrooier’.
De zaden zelf zijn lichtbruin en heel fijn. In een gram zitten maar liefst 25.000 zaden. Zulk fijn zaad kun je het beste mengen met zand om te voorkomen dat er te dicht gezaaid wordt. Nog beter is het om de natuur zijn werk laten doen. De zaden vinden dan uit zichzelf de meest geschikte groeiplek. Het zaad is maar kort kiemkrachtig. De plant moet dus elk jaar de gelegenheid krijgen om zich uit te zaaien, anders raak je hem kwijt. Daarvoor zijn enigszins open plekjes onmisbaar. Het natuurlijke moment om te zaaien is de vroege herfst. Dan kan de plant als rozet de winter in en zal het volgende voorjaar bloeien.
Er zijn nog veel meer klokjes die heel geschikt zijn voor de tuin, meestal zijn het vaste planten die zichzelf verjongen door zich (meestal bescheiden) uit te zaaien. Prachtklokje (C. persicifolia) draagt z’n naam met ere. Van nature is dit een zeldzame inheemse plant die nog sporadisch in bosranden groeit. In witte en blauwe variant fleuren ze menig tuin op. Als de grond niet te droog is, zijn ze zelfs geschikt voor een geveltuintje. Ook ruig klokje (C. trachelium) is een prima tuinplant, die wat meer de (half)schaduw verkiest dan de andere klokjes. Het wat lager blijvende grasklokje (C. rotundifolia) groeit juist weer op schrale en zonniger plekken. In het Griftpark in Utrecht zag ik ze zelfs op stapelmuren groeien. Kruipklokje (C. porscharskyana) heeft de stad als groeiplek veroverd en gedijt daar prima.
Alle soorten klokjes (Campanula) zijn geliefd bij insecten. Een paar soorten wilde bijen zijn helemaal van klokjes afhankelijk: de klokjesdikpoot, grote klokjesbij en de kleine klokjesbij. Vaak kun je ‘s avonds of ‘s ochtends vroeg slapende bijtjes in de klokjes aantreffen, lekker knus en beschermd tegen nattigheid. Zet gerust meerdere soorten klokjes in de tuin, dan hebben de bijtjes wat te kiezen. Doet de ene soort het een jaar wat minder, dan kunnen ze makkelijk overstappen op een andere soort. Met de steeds extremere zomers is dat een groot voordeel voor hun voortbestaan.
De Wilde Weelde Wereld in het tuinencomplex in Appeltern is een voorbeeld van een tuin waar wilde, inheemse planten zijn gecombineerd met gecultiveerde planten of wilde planten uit andere delen van Europa.
Wat maakt deze tuin tot een natuurlijke tuin? Hoe pas je wilde planten toe in je tuin? Dit artikel geeft je daarvan een indruk.
Wat is een natuurrijke tuin?
Een natuurrijke tuin maak je als je een tuin wil maken die aantrekkelijk is voor insecten, vogels en dieren. Landschappen en biotopen uit de natuur zijn de inspiratie voor het tuinontwerp. Voorbeelden daarvan zijn: de zonnige bosrand, schaduwrijke bosrand, zand/duin, water en vocht, weide of ruigte. De plantengemeenschappen die je in die biotopen aantreft, vormen het uitgangspunt voor de plantkeuze aan wilde planten. Daarnaast is de bodem de basis en bepaal je welk bodemtype in jouw tuin aanwezig is. Ten derde kijk je bij het kiezen van planten naar alle vormen die een plant kan hebben: de bladvorm, de hoogte, de bloeiwijze maar ook de uitgebloeide vorm van de plant kan heel bepalend zijn voor je keuze.
Waarom kiezen we voor wilde, inheemse planten?
Wilde planten zijn niet gecultiveerde inheemse planten, die in Nederland voorkomen. Herkomst kan van heel lang geleden zijn, maar ook ingeburgerde planten worden inheems. Stinzen zijn afkomstig uit o.a. Turkije en worden nu tot inheemse planten gerekend, https://plantenvanhier.nl/inheemse-flora.html
De drie V’s zijn bepalend voor wilde planten. Deze planten zijn optimaal aangepast aan de kwaliteit van het stuifmeel om insecten zoals wilde bijen te voeden.
Variatie: meer open bloemen, kleine bloemen, schermbloemen voor wilde bijen, grote bloemen bv. akeleien, lissen voor hommels. Bloemen met lange kelken voor vlinders.
Voedsel: bessen, nectar en stuifmeel. Wilde planten hebben optimaal voedsel voor wilde bijen. Optimale adaptatie (aanpassing) vind je bij sommige bijensoorten zoals de knautiabij op Knautia arvensis (beemdkroon), resedabij op Reseda lutea (wilde reseda), kattenstaartbij op Lythrum salicaria (kattenstaart).
Voortplanting: optimale voortplanting van wilde bijen. Veiligheid is een vierde V die betrekking heeft op goede veilige nestelplekken om te kunnen voortplanten.
Waarom zijn cultivars een mooie aanvulling in je tuin?
Cultivar is de afkorting voor cultuurvariëteit en zijn door kwekers geselecteerd tot ‘betere’ planten voor de tuin. Cultivars hebben een grotere diversiteit in kleuren, zijn soms gevuldbloemig, zijn feller van kleur, zijn sterker, vallen minder om, hun gedrag is vaak ‘netter’, maar zijn vaak minder vruchtbaar. Kijk bij cultivars heel goed naar de bloeiwijze, want alleen open bloemen met enkelvoudige bloemblaadjes zijn toegankelijk voor bijen. Je mag natuurlijk voor de vorm van het ontwerp een keuze maken voor een cultivar, maar probeer daarbij te letten of de cultivar nog stuifmeel en/of nectar produceert.
Voorwaarden voor de ontwerper die met wilde planten wil gaan werken
Wilde planten toepassen vereist dat je wel enige kennis hebt van wilde inheemse planten. Niet alleen de naam is van belang maar ook hoe de plant zicht gedraagt, woekert hij, welke hoogte, kleur en vorm heeft de plant. Je kunt op verschillende plekken floracursussen volgen. Binnen de vakgroep Wilde Weelde is een werkgroep gestart met proefborders van wilde planten. Deze borders liggen in de WWW-tuin in Appeltern, in Olst bij kwekerij Holsto en in de Hortus in Amsterdam. Over dit experiment schrijven we in een volgende nieuwsbrief uitgebreid.
Het ontwerp van de Wilde Weelde Wereld
De landschappen die de inspiratie vormden voor de Wilde Weelde Wereld zijn het stinzenbos, de weides, de schaduwrijke bosrand, het struweel, de natte omgeving bij de vijvers en het stedelijke, droge deel bij de stadsborders. De tuinkamers hebben ieder hun eigen karakter zoals de zevenbladtuin en de eetbare tuin. Na bijna tien jaar is de tuin nog steeds in ontwikkeling.
De bodem in Appeltern is rivierklei, wat bepaalt dat er uitbundige groei plaatsvindt, maar dat het even duurt voordat een plant is aangeslagen. Compost aanbrengen is een essentieel onderdeel van de bodemverbetering hier.
Voorbeelden van combinaties van wilde planten en cultivars
Bij de stapelmuren zijn klimplanten gezet. De wilde wingerd, Partenocissus quinquefolia en Schisandra chinensis zijn beide niet inheems; hun vruchten zijn aantrekkelijk voor vogels. De gewone kamperfoelie is wel inheems, de Japanse kamperfoelie niet.
De stadsborders zijn ingericht vanuit het idee kleurrijke borders te maken die een breed publiek aanspreken en die de doorsnee gemeente-groenwerker goed kan onderhouden. Een border die zowel in openbaar groen als bij een particulier toegepast kan worden; vooral planten die betekenis hebben voor bijen en/ of vlinders en een aantal aansprekende inheemse wilde planten. De inheemse wilde planten zullen op allerlei plekken opduiken en soms verdwijnen waar ze eerst zijn aangeplant. Er staan Sedum Hebstfreude en een wilde Sedum telefinum. De wilde is bij toeval erbij geplaatst. De ene blijft polvormend, de wilde heeft langere stengels en zaait meer uit.
Wilde planten in de border:
Grootbloem centaurie – Centaurea scabiosa, kalkrijk, op dijken, hommels
Beemdkroon – Knautia arvensis
Echte heemst – Althea officinalis, hommels, geen kleine bijen, eetbaar
Betonie – Betonica officinalis, vrouwtje wolbij haalt haren van het blad
Bij de zwemvijver is gekozen voor opvallende vormen, zowel wild als gecultiveerd, bijvoorbeeld:
Schoepkruid – Cephalaria gigantea: voor de opvallende vorm, naast grote architectuurvormen. Deze plant komt uit de Kaukasus en wordt hier als tuinplant gekweekt
Alant – Inula racemosa ‘Sonnenspeer’, dit is een cultivar van de wilde vorm uit de gematigde en alpiene westelijke Himalaya van Xinjiang, Afghanistan, Kasjmir, Nepal, Pakistan
Schildblad – Darmera peltata, van oorsprong afkomstig uit het westelijke deel van de Verenigde Staten
Moerasspirea – Filipendula ulmaria, inheems
Knopig helmkruid – Scrophularia nodosa, lokkertje voor vele bijen!
Stinzentuin
Stinzen zijn ingeburgerde planten uit Friese stinzen. Ze zijn van oorsprong wild en geïntroduceerd op landgoederen en daar soms verwilderd. De volgende drie heesters worden soms ook tot de stinzenplantengerekend: Staphylea pinnata (pimpernoot), uit het oostelijk Middellandse Zeegebied en Midden-Europa, Ribes alpinum (Alpenbes) uit Eurazië en Rubus spectabilis (prachtframboos) die van nature voorkomt in de bossen en langs de rivieren van de kuststreken van Alaska tot Noord-Californië. Groepen planten zijn veelal bodembedekkers. Maar ook solitairen zijn stinzenplanten, zoals Doronicum pardalianches (hartbladige zonnebloem) en Doronicum plantaginea (weegbreezonnebloem), Carex sylvatica (bosveldbies; inheems) Carex strigosa (slanke zegge, inheems), Geum rivale (knikkend nagelkruid, inheems, maar ook wel te vinden op landgoederen). Pulmonaria officinalis (gevlekt longkruid) komt voor in Midden- en Oost-Europa en is in Nederland een stinzenplant. Altijd heel aantrekkelijk voor de eerste hommelkoninginnen die vroeg in het voorjaar weer tevoorschijn komen.
In de Wilde Weelde Wereld zijn twee vijvers: eentje is natuurlijk, deze staat in contact met het polderpeil. De tweede is aangelegd met een bodem van EPDM-folie met daarop een pakket arm maaszand. Er staan nu kleine mooie plantjes, o.a. veldbies en de grote ratelaar.
Bij de twee vijvers zijn wilde planten ingezaaid en aangeplant. Niet alleen kruidachtige planten, maar ook verschillende heesters. In het folievijverdeel staan onder andere:
Gewone gagel – Myrica gale
Moeras wateraardbei – Comarum palustre
Moeraswederik – Lysimachia thyrsiflora
Waterdrieblad – Menyanthes trifoliata
Vetblad – Pinguicula vulgaris
Geoorde wilg – Salix aurita
Zwarte appelbes – Aronia melanocarpa, sterke struik, besdragend en zaait zich nu extreem goed uit in de oevers van de folievijver. Deze heester is inheems in de Verenigde staten en in delen van Nederland verwilderd.
Rondom de grote vijver staan:
Zwarte els- Alnus glutinosa, op de overgang tussen het folievijverdeel en de vijver. Deze houdt met haar wortels het steile talud vast en wordt af en toe teruggezet.
Bittere wilg- Salix purpurea, is hier aangeplant en voor het eerst kort terug gesnoeid dit voorjaar.
Typha angustifolia – smalle lisdodde
Iris pseudoacorus – gele lis
Eupatorium cannabinum – koninginnekruid
Struweel van wilde soorten
De struiken zijn vooral besdragend voor vogels en als waardplanten voor vlinders. Hazelaar, lijsterbes, sleedoorn, hondsroos, kraagroos (Rosa agrestis) egelantier (Rosa rubiginosa, blad ruikt naar appels), Gelderse roos (Viburnum opulus), rode kornoelje (Cornus sanguinea), eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna) en de katwilg (Salix viminalis),
Een grote verzameling inheemse en wilde planten en enkele cultivars dus. Op 24 en 25 juni is er in de tuinen van Appeltern een plantenfestijn! We nodigen je op deze dagen van harte uit om ook langs te komen in de Wilde Weelde Wereld en zelf deze bijzondere tuin te onderzoeken en ervan te komen genieten.
Knoopkruid (Centaurea jacea) wordt vaak in bermmengsels toegepast, maar zijn forser uitgevallen broer grote centaurie (Centaurea scabiosa) zie je veel minder. Daarvoor moet je naar Zuid-Limburg of naar het rivierengebied, vooral in het oostelijke deel, waar je hem op dijken langs de Rijn en Waal kunt aantreffen.
Bloeiend zie je de plant niet gauw over het hoofd, want hij wordt zo’n 60-70 cm hoog, met stevig aanvoelende, geveerde bladeren. Zoals bij alle leden van de composietenfamilie (Asteraceae) bestaat de bloem uit een groot aantal kleine bloemetjes bij elkaar, botanici noemen dat een ‘hoofdje’. De roze tot paarse bloemhoofdjes zijn veel groter dan bij knoopkruid, tot zo’n 3 cm. Aan de zijkant zitten grotere, opvallende bloemen.
Als je ze open peutert dan blijkt dat er geen meeldraden of stampers in zitten. Het zijn onvruchtbare showbloemen, met als taak de aandacht van insecten te trekken. Daar slagen ze goed in, want tijdens de bloei is het een drukte van belang met allerlei hommels, bijtjes, vlinders en kevertjes. Het wittige stuifmeel is overvloedig en goed bereikbaar. Naast allerlei algemenere insectensoorten bezoeken ook maar liefst twaalf wilde bijen van de Rode lijst grote centaurie. De hoofdbloei begint in mei en gaat op een wat lager pitje door tot in augustus. De plant heeft insecten dus ook lang iets te bieden.
Alle samengesteldbloemigen hebben onder de bloem een omwindsel, dat als een vaasje de bloemetjes bijeen houdt. Het omwindsel van grote centaurie is heel opvallend doordat de randen van elk blaadje zwart zijn, met tandjes aan de randen. Voor de bloei, als de aandacht nog niet afgeleid wordt door de bloemen, ziet het omwindsel er opvallend bol en schubbig uit. Knoopkruid heeft ook een omwindsel met tandjes, maar veel kleiner en meer ‘getailleerd’.
Grote centaurie wordt gerekend tot de stroomdalplanten. Dat zijn planten die vooral in het stroomgebied van de grote rivieren voorkomen en daar profiteren van door het rivierwater afgezet sediment met kalk. Grote centaurie groeit dan ook graag op matig voedselrijke, kalkrijke grond op een zonnige plek. Andere stroomdalplanten zijn bijvoorbeeld veldsalie, bieslook en kleine ruit. . In de tuin valt zijn goede droogteresistentie op. Zelf tuinier ik op droge zandgrond aan de rand van de Veluwe, maar zowel veldsalie als grote centaurie doorstonden de droge zomers met glans. Het geheim daarvan merk je als je de plant wilt verplanten. De penwortels gaan diep de grond in. Zelfs een jong plantje van nog geen 10 cm hoog bleek al over een respectabele penwortel van zo’n 25 cm te beschikken. Verplanten is dan ook geen succes, dat lukt alleen bij heel jonge planten en in pot opgekweekte planten. Ter plekke zaaien werkt veel beter; gebruik wel vers zaad want de zaden blijven maar een jaar kiemkrachtig. Nadat de planten goed ontwikkeld zijn, redden ze het prima tussen andere begroeiing. Ze kunnen dan ook zowel in een border als in een bloemrijke wei toegepast worden.
In de schaduw of op voedselrijke grond worden het slappe, futloze planten. Als ze het naar hun zin hebben, worden het stevige, vrij forse planten die betrouwbaar terugkomen. Na de bloei kan er geknipt of gemaaid worden, dan komt er in de herfst nog een bescheiden nabloei.
Dit voorjaar hebben we weer lekker veel regen gehad. Soms zit dit regenwater de mens in de weg. Dat is de reden dat er sloten, drains en (hemelwater)rioleringen zijn. Dit overschot aan regen wisselt zich echter af met perioden van droogte. Droogte ontstaat wanneer er weinig regenwater uit de lucht valt, maar ook doordat we het regenwater wat er valt (versneld) afvoeren. Is er op zo’n droog moment toch water nodig in de tuin dan wordt er snel naar leidingwater gegrepen. Voor de planten in de tuin is dit net zo goed als regenwater, heerlijk verfrissend én het overtollige schone water vindt geleidelijk haar weg wel naar het grondwater. Geen probleem zou je denken. Op grote schaal zit dit toch anders. Door de stijgende vraag naar drinkwater staan de grondwaterbronnen steeds meer onder druk. Hierdoor daalt het grondwaterpeil. Dit zal op de lange termijn zijn effecten op de natuur hebben. Op de kortere termijn zien we nu al dat drinkwater schaarser wordt. Dus hoewel je niet persé iets slechts doet, zijn er wel genoeg redenen om terughoudend te zijn met het gebruik van leidingwater.
Dan nu even terug naar het afvoeren van regenwater; en wel het regenwater van de woning waarin jij woont. Nog te vaak zijn de regenpijpen aangesloten op de vuilwaterriolering. Pas vanaf 2011 is het verplicht om hemelwaterriool en vuilwaterriool is twee aparte systemen te scheiden. Wanneer schoon regenwater in het vuilwaterriool terecht komt, is het in één klap sterk vervuild. Allemaal extra werk voor de rioolwaterzuivering. Dit is zonde toch? En al helemaal als bij hevige regenbuien de riolering overbelast raakt en het vieze water op zogenaamde overstortlocaties overloopt op het oppervlaktewater. Dan komt het vervuilde water niet eens bij de rioolwaterzuivering terecht.
Bovenstaande laat zien dat we slim met ons regenwater om zouden moeten gaan. Gelukkig is er op dit moment vanuit burgers, gemeenten en waterschappen veel aandacht voor dit thema. Door online te zoeken op waterproof, regenwaterproof, rainproof of regenwaterinfiltratie kom je veel informatie en voorbeelden tegen. Voor iedere situatie is wel een toepassing te bedenken. Veel oplossingen zijn relatief goedkoop en eenvoudig te maken. Én het is superleuk om na je inspanningen het nieuwe regenwatersysteem en de daarmee verband houdende veranderingen in je tuin te volgen!
Het eerste waar mensen aan denken is vaak een regenton. Je hebt ze groot en klein, bovengronds en als ondergrondse tanks. Op deze manier spaar je regenwater op met behulp van een technische ingreep. Hier kun je vervolgens van tappen of oppompen op momenten dat je het nodig hebt. Kleinschalig voor je kamerplanten, als je het groter aanpakt voor je hele tuin of als je het groots aanpakt ook om je fiets of andere objecten af te spoelen. De regenton is op twee manieren op de regenpijp aan te sluiten. Met behulp van een vulautomaat; daarmee houd je samen met de regenpijp een gesloten verbinding met het riool. Is de regenton vol, dan stroomt het regenwater weer via de ‘oude’ weg naar het riool. De andere manier is rechtstreeks op de ton. In dit geval stroomt de ton over zodra die vol is. Wil je dit gecontroleerd doen, dan kun je boven in de regenton een flexibele slang van 25mm doorsnede aansluiten die je naar een plek in de tuin leidt waar het regenwater nut heeft.
Dat brengt ons op het natuurlijke systeem van regenwaterinfiltratie. Hiermee laat je de natuur eigenlijk zelf zijn werk doen. Je koppelt de regenpijp af van het riool en verbindt deze via een (ondergrondse) buis of een open gootje met een speciaal hiervoor gegraven laagte in de tuin (wadi). Het water stroomt bij regenval snel naar deze plek toe, van waaruit het geleidelijk (binnen een dag) de bodem in kan sijpelen. Op deze manier bouwt de bodem zelf een waterbuffer op voor droge periodes. Dit is voor veel mensen spannender, want hoeveel water valt er van het dak en waar blijft dat dat in de tuin? Stroomt het niet mijn woning binnen? Of de straat op? Wordt mijn tuin geen moeras? Kan ik nog met droge voeten naar de schuur lopen? Dat zijn stuk voor stuk verstandige dingen om je af te vragen. Grofweg zijn er twee zaken waar je enig gevoel bij moet krijgen.
Hoeveel water komt er door de regenpijp die je naar de tuin wilt leiden?
Wat is de infiltratiecapaciteit van de bodem?
Voor punt 1 kun je een globale berekening maken. Het KNMI spreekt van een hoosbui als er 25mm regen per uur valt. Deze hoeveelheid vermenigvuldig je met het dakoppervlak waarop je regenpijp is aangesloten. Bijvoorbeeld: 20m2 * 0,025m = 0,5m3 = 500 liter.
Om dit water kwijt te kunnen in de tuin heb je ofwel een regenton nodig van 500 liter ofwel je graaft een laagte in de tuin die ongeveer 0,5 m3 groot is.
Ter plaatse van de te graven laagte in de tuin doe je een regenwaterinfiltratieproef; de zogenaamde emmertest. Dit is een eenvoudige methode waarbij je kan zien of het regenwater goed de bodem in kan zakken.
Stap 1: graaf een gat van het formaat van een driedimensionale stoeptegel (30x30x30cm)
Stap 2: vul een grote emmer van circa 10 liter met water en giet dat rustig in het gat
Stap 3: observeer wat er gebeurt en hou de tijd bij waarin het water geheel is weggezakt
Resultaten:
Het water is binnen 20 minuten weggezakt: de bodem is zeer geschikt voor infiltratie
Het water is binnen 1,5 uur weggezakt: de bodem is geschikt voor infiltratie
Het water is tussen 1,5 uur en 4,5 uur weggezakt: de bodem is matig geschikt voor infiltratie
Het water is na 4 tot5 uur niet weggezakt: de bodem in ongeschikt voor infiltratie
Met deze informatie kun je een afgewogen keuze maken om je regenwater al dan niet af te koppelen. Wanneer je voor afkoppelen kiest, bedenk je hoe je het (natuurlijke) systeem vervolgens vormgeeft.
Ga je voor maximaal resultaat? Dan is een combinatie van beide systemen waarschijnlijk het beste.
Je zult zien dat het extra regenwater in de tuin je planten laat opbloeien en dat het leven aantrekt. Er zijn zoveel manieren om creatief met water om te gaan. Wanneer je het water via een gootje naar de laagte in je tuin leidt, kun je er een vogelbadje in verwerken die zichzelf telkens verschoont en vult. Noem maar op.
Zelf voer ik regelmatig samen met klanten deze emmertest uit. De ene keer is het een specifieke wens van de klant om regenwater in de tuin te bufferen. Soms is er overlast van regenwater waarbij ik opper te onderzoeken of we dat op een natuurlijke manier kunnen oplossen. In alle tuinen waar ik werk of advies geef, zoek ik naar mogelijkheden om regenwater af te koppelen van het riool de tuin in. Het scheelt per woning en tuin wat de benodigde inspanning daarvoor is. Soms volstaat het doorzagen van de regenpijp. De andere keer moet je je uiterste best doen de regenpijp überhaupt te vinden en deze vervolgens onder een verhoogd terras door moet zien te krijgen om op een geschikte plek de tuin in te laten lopen.
Het grootste verschil tussen beide systemen is dat een opslagtank vol blijft, tenzij je er niet actief iets uit tapt, en een natuurlijke infiltratie geleidelijk aan de bodem in stroomt en de volgende dag opnieuw water kan bufferen.
Tip: voor het gebruik van alleen een regenton aangesloten door middel van een vulautomaat:
Heeft je regenton geen overstort de tuin in, laat dan je regenton zelf de tuin in stromen de dag voordat je nieuwe regen verwacht. Op die manier kun je opnieuw 200 liter schoon regenwater uit het riool sparen.
Het is ook leuk om samen met kinderen de emmertest te doen als aanleiding voor een gesprekje over regenwater.
Het gaat niet goed met de ecologie en biodiversiteit in Nederland. Insectenpopulaties zijn in de afgelopen dertig jaar met 75% afgenomen en veel bijensoorten zijn zeldzaam geworden of bedreigd. Het is echter niet algemeen bekend dat onze inheemse honingbij Apis mellifera mellifera (de zwarte bij) ook op de rode lijst van Europa staat en nog maar 4% van de populatie honingbijen betreft. Het verlies van deze inheemse ondersoort zorgt voor een disbalans in het ecosysteem en benadrukt het belang van de herintroductie van onze inheemse zwarte honingbij, de Apis mellifera mellifera. Zij is evolutionair in Noord-Europa ontstaan en heeft een balans ontwikkeld met andere soorten, klimaat en vegetatie.
Honingbijen leven binnen een eusociaal systeem, in een volk met een koningin, werksters en darren. Dit ingenieuze systeem, waarin functies verdeeld zijn en de communicatie ver ontwikkeld is, geeft honingbijen de mogelijkheid te foerageren op momenten van grote dracht en daarmee voorraden aan te leggen waarmee periodes van slecht weer en de winter kunnen worden overbrugd. Door die communicatie en wijze van leven, laten honingbijen, mits inheems en natuurlijk beheerd, veel bloemen links liggen, waarop veel wilde solitaire bijensoorten zich hebben kunnen specialiseren. Van nature is er dus een balans tussen de soorten bijen en hun omgeving.
Het is van groot belang om te begrijpen dat de natuur geen statisch, maar juist een dynamisch geheel is. Dit noemen we successie van het ecosysteem. Een uitgelezen plek waar het successie ecosysteem zich regelmatig en circulair voordoet, is een rivierdelta, zoals in Nederland. Hier vinden we dan ook een groot aantal soorten wilde bijen, die zich op de bloemen uit pioniersgebieden hebben gespecialiseerd. Nog belangrijker, hun nestmethode heeft zich gericht op verstoringen in het landschap: vooral kale zandplekken zoals duinkommen, heidegebieden en stijlwanden.
Omdat mensen niet zichzelf, maar juist hun omgeving aanpassen op hun behoeften, wordt de natuurlijke successie van het ecosysteem onderbroken. Wij proberen daarbij die natuur te controleren als een statisch geheel. Het zaaien en planten van bloemen is voor de bijen niet genoeg.
Slechts een kleine 14% nestelt in gaatjes in hout of stengels (de bekende bijenhotels). Meer dan 50% van de bijensoorten nestelt in de grond! Die verstoringen in het landschap, die bijen nodig hebben voor hun nestplaatsen, zijn door de verandering van het landschap in een statisch landbouwgebied met raaigras, dijken, asfalt en huizen verdwenen. Om bijen weer nestplaatsen te bieden, heeft de Bijendirigent een constructie ontwikkeld die een natuurlijke stijlwand in stand houdt. Deze constructie wordt verwerkt in bijenbergen en bijenbakken die in natuurgebieden, openbare ruimtes en tuinen worden geplaatst. De Bijendirigent verhuurt ook bijenvolken zonder winstoogmerk en werkt zo samen met klanten en bedrijven aan de herintroductie van de inheemse zwarte honingbij.
Deze oplossingen van De Bijendirigent hebben tevens als doel om populaties van bijensoorten te kunnen monitoren. Ook lezingen en advies over ecologische bijengebieden behoort tot zijn werk.
Wat kan je zelf doen om de biodiversiteit te helpen behouden en versterken:
Het zaaien van inheemse bloemen die geschikt zijn voor bijen en andere bestuivers, in tuinen, parken, bermen en andere groene gebieden.
Het aanleggen van nestgelegenheid voor wilde bijen, zoals nestkastjes en stapelmuren van stenen of takken.
Het verminderen van de verharding van het landschap, door bijvoorbeeld het aanleggen van groene daken en gevels, en het creëren van meer groen in de stad.
Het ondersteunen van initiatieven zoals De Bijendirigent, die zich inzetten voor de bescherming en het behoud van inheemse bijensoorten.
Bijenbak bij klant. Een bloembak met stijlwand in de voorzijde.
De waarden en werkwijze van leden van de Wilde Weelde sluiten hierop aan. Voor mij zijn daarom bijen de ambassadeurs van biodiversiteit die ons helpen in de bewustwording van wat onze natuur nodig heeft.
Een stralende dag op het plein van een basisschool in Klein Zundert. ‘Bijzonder dat wij mogen meedenken over de inrichting van het nieuwe plein’ verzuchtte een zevende-groeper.
Bijzonder? Kinderen zijn goede adviseurs, hebben originele ideeën en bedenken mooie namen voor hun groene plein. Daarom mogen ze meedenken! Na een korte uitleg laten we de kinderen inspirerende voorbeelden zien uit de Inspiratiemap ´Groene schoolpleinen in beeld´, daarna gaan ze aan de slag met zand op een tafel of zoals vanmiddag in de zandbak buiten in de zon. In het zand maken de kinderen heuvels en tunnels. Met stokjes, takken, blaadjes en bloemen, ontstaan hutjes, spannende klim- en klauterparcours, bloementuinen, bankjes, meertjes en verstop bosjes.
Ontwerpers van speelplekken denken vaak ‘in speeltoestellen’. Welk speeltoestel zetten we waar én ‘als het maar veilig is’. Speeltoestellen zijn bedacht door volwassenen. Je kan maar een paar verschillende dingen op een speeltoestel doen. Een glijbaan bijvoorbeeld: je kan de trap op lopen, eraf glijden. Als je stoer bent ga je op je buik eraf of loop je tegen de glijgoot op. Precies 4 speelmogelijkheden. Ik ontwerp liever wat bij de leeftijd en ontwikkeling van kinderen past en wat meer speelmogelijkheden biedt. Als kinderen met zand, water, hout en groen gaan spelen kunnen ze er onbegrensd op los fantaseren. Met zand en water maken ze koekjes en heksensoep, of kastelen, steden, heuvels, kanalen en tunnels. Over een liggende klimboom klimmen of balanceren ze, maar de klimboom kan ook een leeuw, een t-rex of een gezellige chillplek worden. Als er veel beestjes en schimmels inkomen, hoeft hij niet verwijderd te worden vanwege onveiligheid. Achter een paar struiken (eventueel in stukjes) krijgt de klimboom een 3e leven als insectenhotel. Goed voor de biodiversiteit en zó valt er voor de kinderen nog meer te ontdekken! Een groene speelplek ziet er door weersinvloeden bijna iedere dag anders uit. Voldoende verrassingen en uitdagingen! Een plek met alleen speeltoestellen ziet er altijd hetzelfde uit.
Een kind kan uit zichzelf fantasievol spelen en leren. Speelgoed is eigenlijk ‘speelfout’: je kunt er alleen mee doen wat anderen voor je bedacht hebben. Zelf veel leren kan bijvoorbeeld door het klimmen in een (levende) grote boom. De takken zitten nooit op de zelfde afstand (traptreden wel), de kinderen leren voelen welke takken sterk en welke niet sterk zijn, ze leren hoe hoog ze durven gaan, dus waar hun grenzen liggen. Als anderen voor hen bepalen dat ze niet in een boom mogen klimmen, als anderen bepalen wat veilig is, leren ze zelf nooit herkennen wat onveilig is. Juist als je jong bent leer je snel van dergelijke ervaringen en wordt je snel behendiger en slimmer.
We moeten anders leren denken bij de inrichting van speelplekken. Een speelplek waar je van de ene kant kunt zien wat je aan de andere kant kunt doen is weinig uitdagend, net als een rijtje stapstammen op dezelfde hoogte (meestal laagte). Wat daagt kinderen uit? Wat vergroot hun creativiteit? Wat stimuleert hun zintuigen én wat maakt hen slimmer en motorisch sterker?
Groene speelplekken met reliëf, bomen en struiken dagen kinderen vrijwel altijd uit. En ieder kind kan zijn eigen, bij zijn leeftijd passende spel bedenken! Soms kost het even tijd. Maar dan gaan ze los, ontdekken ze van alles, spelen verstoppertje en creëren hun eigen kleine en grote uitdagingen. Daarom: zorg voor uitdagende speelplekken met zand en water. Creëer heuvels, graaf kuilen, plant veel struiken en bomen en maak bloemweides! Er is geen speeltoestel dat meer uitdaagt. De kinderen in Klein Zundert hadden veel leuke ideeën voor hun nieuwe groene plein! En misschien dat ´Natuurplezier XXL’ de nieuwe naam voor hun plein wordt.
Tekst en Foto’s: Anneke Rodenburg van Tuin en Vlinder, ontwerpster van groene speelplekken, Duurzaamste hovenier 2018
Na de winterakoniet en het speenkruid, nog een geelbloeiende voorjaarsplant. Ditmaal één die ieder kind kent: de paardenbloem. Of je nu in de stad woont of daarbuiten, paardenbloemen komen dankzij hun zaad aan een pluisje met de wind overal terecht. Hoewel je bloeiende paardenbloemen bijna het hele jaar door kunt vinden, is april toch wel de echte paardenbloemenmaand.
Veel tuinliefhebbers vinden paardenbloemen maar niks en halen ze weg. Toch is het hoog tijd voor herwaardering! Paardenbloemen zijn superbelangrijk voor insecten. Er zijn wel 107 soorten op paardenbloemen geteld, maar dat kunnen er best nog meer zijn. Zelfs op plekken waar verder weinig te halen is, kunnen insecten dankzij de paardenbloem toch voedsel vinden. Zo dragen paardenbloemen enorm bij aan de biodiversiteit. Voor kinderen zijn paardenbloemen ook een feest en de plant die ze vaak het beste herkennen. Je kunt er een bloemenkrans van maken, knutselen met de holle steeltjes en natuurlijk de pluizen wegblazen. Ik denk dat er weinig mensen zijn die dat niet ooit eens gedaan hebben. Ik kan er tenminste niet zomaar langs lopen zonder het even te proberen.
Molsla Vroeger werden paardenbloemen veel meer gewaardeerd. In de tijd dat verse groenten schaars waren, aan het eind van de winter, was paardenbloem een welkome aanvulling op het menu en stond bekend als ‘molsla’. Dat had te maken met de groeiplaats, in een verse molshoop. Daardoor werden de groene blaadjes gebleekt en werden ze wat zachter van smaak. Om die reden werd molsla ook in de moestuin gekweekt, de paardenbloemen werden hiervoor aangeaard (afgedekt met een laagje aarde). Gespecialiseerde zaadhandels, zoals Vreeken in Dordrecht, hebben nog steeds molsla in het assortiment. Overigens zijn de ongebleekte, groene blaadjes ook prima te verwerken in een voorjaarssalade, alleen even opletten dat je ze niet op een hondenuitlaatplek plukt.
In een tijd dat het nog wat meer behelpen was met de medische wetenschap, werden paardenbloemen ook medicinaal toegepast. De wetenschappelijke naam. Taraxacum officinale duidt hierop. Bij meer planten kom je als tweede deel van de naam officinale tegen, ‘van de apotheken’. Zonder uitzondering zijn dit planten waar geneeskrachtige werking aan toegeschreven werd. Vooral om z’n vochtafdrijvende werking stond paardenbloem bekend, ook de Franse naam ‘Pissenlit’ duidt hierop.
Zonder bloemetjes en bijtjes Hoewel ze heel gewoon lijken, hebben paardenbloemen een bijzondere leefwijze. Dat zit ‘m in de voortplanting. De pluisjes met zaden worden niet op de ‘gewone’ manier gevormd, met bijtjes, bloemetjes en zo, maar als regel ongeslachtelijk, dus zonder bestuiving. De eigenschappen van de paardenbloem worden hierdoor ongewijzigd doorgegeven en de nakomelingen zijn dus feitelijk klonen. Soms wordt een paardenbloem wel bestoven en kruisen er andere eigenschappen in. Vervolgens worden die weer onveranderd doorgegeven. Dit verklaart waarom er heel veel variatie in paardenbloemen zit en er door de kenners talloze ‘microsoorten’ onderscheiden worden.
Help insecten met paardenbloemen Het is leuk om ook eens in de tuin naar de variatie in paardenbloemen te kijken. Let maar eens op de vorm en insnijdingen van de bladeren en op de kleine, groene blaadjes net onder de bloem (het omwindsel). Dit omwindsel kan afhangend (meestal) zijn, maar ook afstaan (zelden). Let intussen ook eens op de insecten; daarvoor zijn paardenbloemen echt heel belangrijk. Gewoon in de tuin valt al heel wat aan die doodgewone paardenbloem te ontdekken.
Laat paardenbloemen dus vooral staan, ook in de tuin. Ze zijn een belangrijke toevoeging aan de biodiversiteit. En wees eerlijk, dat stralende geel en het spelen met pluisjes wil je toch niet missen?
Alles in de natuur is met elkaar verweven en is afhankelijk van elkaar. Er bestaan talloze ingenieuze samenwerkingsverbanden, die ontstaan zijn tijdens miljoenen jaren van evolutie. Als je je er in gaat verdiepen, val je van de ene verbazing in de andere.
Een belangrijk voorbeeld hiervan is de relatie tussen plant en insect bij de bestuiving.
Insecten zorgen voor bestuiving, waardoor de plant zaad kan vormen en zich kan voortplanten. Tegelijkertijd voorziet de plant het insect van nectar en stuifmeel. Insecten hebben de nectar nodig als energierijke voedselbron, bijvoorbeeld om te kunnen vliegen. Het stuifmeel is eiwitrijk en wordt door insecten gebruikt om ei- en spermacellen aan te maken. Bovendien hebben álle bijensoorten het nodig als voedsel voor hun larven.
Planten willen zich voortplanten. Dat betekent dat het stuifmeel van de ene bloem vervoerd moet worden naar de stamper van een andere bloem. De bloem maakt nectar aan, om op die manier insecten in de bloem te lokken. Het insect kruipt diep in de bloem om de nectar te drinken en komt dan vanzelf langs het stuifmeel, dat bij de volgende bloem die bezocht wordt, weer blijft plakken aan de stamper.
wormkruidbij
Om alles zo effectief mogelijk te laten verlopen, hebben zowel planten als insecten zich enorm gespecialiseerd en passen ze o.a. qua vorm, bloei, vliegtijd en voedsel precies bij elkaar.
Andere insectensoorten leven van het blad, sap of wortels van een plant. Om de schade te beperken zendt een belaagde plant chemische signalen uit, waar andere insectensoorten dan weer op reageren. Zij leggen hun eitjes op die plant. Als die eitjes uitkomen, kunnen de larfjes zich tegoed doen aan de plantenetende beestjes. Veel insectensoorten eten elkaar en jagen op elkaar en houden elkaar zo in evenwicht.
Omdat er steeds meer stukjes in deze ingewikkelde puzzel ontbreken (of er is geen nestel plek in een tuin, of er is juist geen stuifmeel te vinden op het juiste moment), gaat het ronduit slecht met de insecten. Terwijl juist zij aan de basis staan van de hele voedselpiramide. Zonder insecten, geen vogels, geen kikkers en uiteindelijk ook geen mensen.
Insecten zijn onze bestuivers, rommelopruimers, ze zorgen dat er geen plagen ontstaan, en zijn het bulkvoedsel voor heel veel andere dieren. Insecten zijn dus ontzettend belangrijk! Hoe meer soorten en massa insecten in je tuin, hoe meer biodiversiteit.
Hoe kun je zelf die biodiversiteit vergroten? Zorg dat je van maart tot oktober bloeiende planten in de tuin hebt. Je kunt het beste kiezen voor inheemse planten, struiken en bomen; daar hebben insecten juist die lange relatie mee opgebouwd. Vul dat eventueel aan met planten die heel veel nectar geven, voor de insecten die wat minder kieskeurig zijn. Naast een goede beplanting hebben ze ook plek nodig waar ze zich kunnen voortplanten en waar ze zich kunnen verstoppen. Zorg voor veel variatie in je tuin, open plekken, dichtbegroeide plekken, houtstapels, stenen muurtjes, bladerhopen, lang overstaand gras en ruigtestukken.
Hoe natuurlijker je tuin, hoe meer dieren er een plek zullen vinden en hoe meer biodiversiteit!
In de Wilde Weelde Wereld in Appeltern ligt, een beetje verborgen in de noordoosthoek, een kunstmatige ruïne van afgedankte bouwmaterialen. Daaromheen zijn we vijf jaar geleden begonnen met het ontwikkelen van een stinzenbeplanting.
Voor dit deel van de tuin heb ik toen samen met Trudi Woerdeman een beplantingsplan gemaakt, dat als basis diende voor de aanplant. Verschillende vaste planten kwamen uit de toenmalige tuin van Trudi en uit de tuin van Ruurd en Deyke van Donkelaar en uit mijn eigen tuin. De bollen en knollen werden geleverd door De Warande.
De uitgangssituatie was toen nog niet ideaal voor een stinzenbeplanting vanwege het gebrek aan schaduw, de zware rivierklei, de verstoorde bodem en het ontbreken van een natuurlijke strooisellaag. Na aanbrengen van bladaarde en het regelmatig verwijderen van te opdringerige smeerwortels, ridderzuring, kweekgras en dovenetels begint de tuin zich nu goed te ontwikkelen. Inmiddels beginnen de geplante bomen en heesters wel voldoende schaduw te geven en komt de bodem tot rust.
Stinzenplant (of stinsenplant) is een in Nederland en Duitsland (“Stinsenpflanze”) gangbare benaming voor een groep agriofyten, planten die van oorsprong in een regio alleen als ingevoerde sierplantensoort voorkwam op landgoederen, in boerenhoven, in pastorietuinen en dergelijke, en zich daar handhaafden of verwilderd zijn. Hun natuurlijke verspreidingsgebied hebben ze veelal veel zuidelijker. Agriofyten zijn ingeburgerde planten die zich in de tegenwoordige potentieel natuurlijke vegetatie een plaats hebben veroverd, die zij nog niet hadden in de oorspronkelijke natuurlijke vegetatie. Als je veel over deze groep planten gaat lezen, zul je merken dat er een grote verbondenheid is met de geschiedenis van landgoederen en buitenplaatsen in Nederland. Heel veel stinzenplanten zijn bol- of knolgewassen die in de juiste omstandigheden kunnen gaan verwilderen. Tegenwoordig zijn er ook heel wat bollen en knollen die uit Noord-Amerika en zelfs uit Zuid-Afrika komen die zich prima weten te vestigen in onze tuinen, maar niet tot de stinzenplanten worden gerekend. Dat heeft puur te maken met geschiedenis; wie weet worden indianenlelie (Camassia) en oude wijfjes (Ipheion) over honderd jaar ook wel bij de stinzenplanten gerekend!
boeren krokus met hommel
Stinzenplanten zijn in de regel voorjaarsbloeiers met opvallende bloemen. Vaak niet groot, maar omdat ze vaak in grote getale in parkbossen te vinden zijn en omdat ze op een moment bloeien dat er nog geen blad aan de bomen zit, vallen ze op. Dat is natuurlijk ook de reden waarom het zo ontzettend leuk is om met deze groep planten te tuinieren.
Om van stinzenplanten te kunnen genieten, heb je gelukkig echt geen groot landgoed nodig, zoals je kunt zien rondom de Stinzenruïne in Appeltern. Het is een goede manier om je beplanting in de tuin, vooral onder bladverliezende bomen en heesters, meer divers te krijgen en al heel vroeg van de lente te kunnen genieten. De vroegbloeiende stinzenplanten worden altijd goed bezocht door hommelkoninginnen die als eerste tevoorschijn komen na de winterrust. Op de boerenkrokussen zie ik iedere lente veel honingbijen en verschillende soorten zweefvliegen (blinde bij en terrasjeskommazweefvlieg).
Het bloeiende feest van de lente begint al vroeg (dit jaar al eind januari) met de winterakonieten, boerenkrokussen, sneeuwklokjes en lenteklokjes. Ook het blad van Italiaanse aronskelken is prachtig in de winter en het vroege voorjaar. Opvolgend in bloei komen de wilde narcis, zomerklokjes en sterhyacinten. Dan volgen de holwortels, voorjaarshelmbloemen en bosanemonen. De boshyacinten, daslook en Spaanse hyacinten komen weer wat later. Dichtersnarcissen en aronskelken (gevlekte en Italiaanse) zijn volgens mij wel de laatste in het rijtje van de bol- en knolgewassen die bloeien.
gevlekt longkruid met citroenvlinderholwortel met hommelwilde narcis
Vooral de vroegbloeiende bol- en knolgewassen zijn eind van de lente ook weer verdwenen. Ze maken gebruik van de periode dat er voldoende licht en vocht is om te bloeien, uit te zaaien, maar ook om de bol of knol weer ‘op te laden’ voor het volgende jaar. Dat maakt ze ook heel geschikt om ze te combineren met veel vaste planten die wat later boven de grond komen. De bloeiende bollen combineren vaak prachtig met het uitbottende loof van vaste planten. Het afstervende loof van de bolletjes, dat wel eens als hinderlijk wordt beschouwd, verteerd vanzelf onder het blad van de vaste planten en komt ten goede aan het hele bodemproces. Als je dan al een keertje rommelt in de grond (spitten doen we natuurlijk niet, maar wat onkruid trekken wel) komen er in de zomer best wel eens wat bolletjes boven de grond. Geen probleem! Plant ze terug of zet ze weer op een ander plekje. Zo werk je mee aan de natuurlijke vegetatieve vermeerdering en verspreiding van bol- en knolgewassen. Knip het loof niet af; het is nog nodig om de bol van voldoende voedsel te voorzien en nieuwe bloemen aan te leggen voor het volgende jaar. Ook kunnen de bollen en knollen zich vermeerderen uit zaad. Verschillende soorten worden verspreid door mieren. Aan de zaden van bijvoorbeeld sneeuwklokje, voorjaarshelmbloem, holwortel, bosanemoon en maarts viooltje zit een zogenaamd mierenbroodje (elaiosoom) dat als voedsel kan dienen voor mieren, die het mee naar hun nest nemen om larven te voeden. Het zaadje valt er onderweg af of wordt door de mieren weer uit het nest gewerkt. Wij kunnen ook helpen met het verspreiden van de zaden. Ze kunnen het beste direct verspreid worden als ze aan de plant rijp zijn. Zorg dan wel dat de zaden goed in contact komen met de minerale bodem net onder de strooisellaag. Gunstige plaatsen om te zaaien zijn bijvoorbeeld onder bladverliezende heesters of onder het blad van vaste planten als vrouwenmantel en Kaukasische vergeet-mij-niet.
Behalve bol- en knolgewassen zijn er ook een flink aantal vaste planten en enkele heesters die tot de stinzenplanten worden gerekend. We hebben er ook verschillende bij de stinzenruïne aangeplant. De donkere ooievaarsbek, maartse viooltjes, hartbladzonnebloem en weegbreezonnebloem zijn mooie vaste planten die het prima doen in een bosrand of lichte schaduw. Het breedbladig klokje bloeit in de zomer als de meeste andere stinzenplanten al zijn uitgebloeid. Bekende tuinplanten én stinzenplanten als gevlekt longkruid, salomonszegel en gewone akelei zijn fantastische planten die het prima doen met andere tuinplanten of gecombineerd met inheemse planten.
Rondom de Stinzenruïne in de Wilde Weelde Wereld van Appeltern zijn behalve bol- en knolgewassen ook vaste planten en enkele heesters (pimpernoot en prachtframboos) geplant.
Ga vooral eens op zoek in de Wilde Weelde Wereld naar de verborgen schatten rondom de Stinzenruïne. Er is vast ook een geschikte plek om in je eigen tuin allerlei bollen te planten die zich daar kunnen gaan vestigen. Plant bollen vroeg in het najaar (september), of in deze tijd ‘in het groen’. Zorg daarbij voor een goede levende bodem! Voor alle bollen en knollen is voldoende humus in de grond belangrijk. Veel bollen en knollen doen het heel goed op kleigrond en op leemhoudende, kalkrijke bodems. Op zure zandgronden is het wat lastiger; daar kan het helpen om bentoniet en kalk in de grond te werken en natuurlijk ook de juiste soorten te kiezen.
Sommige tuinliefhebbers kijken een beetje meewarig naar gele planten, maar in de natuur betekent geel dat het tijd is voor een uitbundig voorjaar. In februari-maart beginnen klein hoefblad en speenkruid te bloeien, al snel gevolgd door dotters, paardenbloemen, boterbloemen en wat later de geelbloeiende koolzaadachtigen. Nog weer later kleuren veel bermen geel door de bloeiende streepzaden en andere gele composieten. Dankzij al die bloemen is geel echt een voorjaarskleur.
Vanaf eind februari kun je de vrolijke, gele sterretjes van bloeiend speenkruid vinden. Deze inheemse plant groeit in het hele land op open grasvelden, slootkanten, bosranden en in tuinen. De grondsoort maakt weinig uit, als het maar voedselrijk en niet te droog is. Speenkruid doet het prima op lichte plekken en in de halfschaduw. Als je goed kijkt, zal het opvallen dat de bloemen onderling nogal eens verschillen; de één heeft veel meer bloemblaadjes dan de ander.
Speenkruid groeit vaak in goed gezelschap, bij stinzenplanten in de buurt. Stinzenplanten zijn niet ‘echt’ inheems, maar werden hier aangeplant op landgoederen, boerderijen en begraafplaatsen. Op die plekken konden ze zich goed handhaven en verwilderden ze. Veel stinzenplanten groeien vroeg in het voorjaar. Voordat het blad aan de bomen komt, valt er licht genoeg op de grond en vormt de losse, luchtige bodem een ideale groeiplaats. Het inheemse speenkruid is oorspronkelijk niet aangeplant, maar groeit graag in hetzelfde milieu. Het wordt dan ook wel een ‘stinzenbegeleider’ genoemd.
Als vroege bloeier en algemene plant die op veel plekken voorkomt, is speenkruid heel waardevol voor insecten. Net als andere vertegenwoordigers van de ranonkelfamilie levert speenkruid veel stuifmeel aan wilde bijen, hommels en honingbijen.
Hoewel speenkruid maar beperkt zaad produceert, kan het de tuin aardig vullen. Dat heeft te maken met de ‘speentjes’: de kleine knolletjes die de plant aan de voet en in de bladoksels produceert. Een bijnaam voor speenkruid is ook wel ‘haneklootjes’.
Al snel na de bloei sterft het blad af en blijven de knolletjes op de grond liggen. Volgend jaar ontwikkelen ze zich tot nieuwe planten. Wroeten, grond verplaatsen of een flinke regenbui zorgen voor een effectieve verspreiding. Omdat het blad van speenkruid al snel na de bloei afsterft, hebben later groeiende planten er geen hinder van. Wel kan het soms andere voorjaarsbloeiers, die net iets later tevoorschijn komen, een beetje in de weg zitten. Als het geel geworden blad je stoort, kun je het voorzichtig verwijderen. Wil je de hoeveelheid speenkruid indammen, trek dan niet teveel, maar haal de planten bij de voet weg, samen met zoveel mogelijk knolletjes. Stop het afval meteen in een emmertje. Dan voorkom je dat je het juist verspreidt.
Voor de liefhebber is er de cultuurvariëteit ‘Brazen Hussy’. Dit door Romke van der Kaa in cultuur gebrachte speenkruid is een beauty, de gele bloemen contrasteren prachtig met het donkerrode blad. Bovendien verspreidt deze cultuurvorm zich veel minder op eigen houtje. Daarmee trekt het de tuinliefhebber die het gewone speenkruid diep in z’n hart toch ‘onkruid’ vindt, over de streep.
We gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo soepel mogelijk draait zoals aangegeven in onze privacyverklaring. Als je doorgaat met het gebruiken van de website, gaan we er vanuit dat ermee instemt.Ok