Plant in the picture: viooltjes

Tekst & beeld: Martin Stevens

Viooltjes zijn prachtige planten en makkelijk te kweken, waardoor er allerlei cultuurvarianten zijn ontstaan in de loop der eeuwen.

Gecultiveerde viooltjes

Sommige wilde viooltjes zijn één- of tweejarigen – zoals het Driekleurig viooltje en het Akkerviooltje, en een groot aantal zijn vaste planten voor onze omgeving.

Viooltjes zijn vaak prima bosplanten. Maar ook zijn ze belangrijk als waardplant voor insecten. Daar springen de parelmoervlinders wel uit. De Duinparelmoervlinder vliegt als volwassen insect op allerlei bloemen, zoals distels – maar de eitjes worden gelegd op voornamelijk het Duinviooltje.

Duinviooltje (foto links) & Duinparelmoervlinder (foto rechts)

Je hebt vrij algemene soorten zoals het Bleeksporig bosviooltje, die je in wat rijkere bossen langs bospaden en op open plekken vindt maar het ook prima doet in de stedelijke omgeving. Vaak staan ze tussen stenen en tegels of tegen muren. Dat komt omdat de zaden een mierenbroodje hebben. Mieren die onder stenen hun nest maken nemen de zaden mee voor het ‘broodje’ en verliezen onderweg het zaad – tussen de stenen dus. Van het Bleeksporig bosviooltje heb je ook een donkerbladige vorm, die in de handel foutief ‘Labradorviooltje’ wordt genoemd. Dat is een wilde soort uit Noord-Amerika en hij lijkt er zelfs niet echt op, maar als je het opzoekt op internet kom je veel foute determinaties tegen.

Bleeksporig bosviooltje

Ook het Maarts viooltje is naast een bosbewoner ook een stadsbewoner. Zelfs in kort gemaaide taluds en plantsoenen bloeien ze heel vroeg in het jaar.

Op wat vochtiger plekken op de heide en in de duinen vind je het Spitsbladige hondsviooltje, dat behoorlijk lang kan doorbloeien in het voorjaar en de zomer. 

Hondsviooltje

Het grappige is, en dat geldt voor alle viooltjes, is dat ze voor wat betreft voortplanting met zaden op twee methodes gokken: eerst bloeien ze met bloemen, en in de nazomer en herfst bloeien ze met cleistogame bloemen – er vormt zich een zaaddoos maar er komen geen bloemblaadjes en geslachtsorganen, en in de zaaddoos vormen zich zaden zonder bestuiving. Je ziet dat goed op de foto hieronder, van het Hondsviooltje zonder ‘bloemen’. Heel soms komt er in het najaar toch ook nog een bloem, maar het grootste deel is zaad zonder vader…

Hondsviooltje cleistogame bloemen

In ons gebied komen ook behoorlijk zeldzame tot bijzonder zeldzame viooltjes voor. Het Heidemelkviooltje bijvoorbeeld. Het plantje hieronder is gefotografeerd in een natuurontwikkelingsstukje in de Achterhoek. Er zijn er nog maar heel weinig van. 

Heidemelkviooltje

Nog veel zeldzamer is het Blauwe zinkviooltje of Westfaals viooltje. Niet ver over de grens in Duitsland gevonden in twee oude Romeinse loodmijn relicten. Een variant van het Geel viooltje, een soort uit vooral Midden-Europa waartoe ook ons Zinkviooltje behoort. Of soms weer niet. Planten kunnen nog wel eens wisselen van naam of indeling. Eigenlijk is het dus een ‘Loodviooltje’. Het Zinkviooltje laat zich makkelijk zaaien maar verdwijnt snel uit de tuin. Er lijkt toch een zekere behoeftigheid met de ‘vervuilde’ grond naar zware metalen.

Blauw zinkviooltje

In onze rietmoerassen komt ook een wat zeldzamere soort voor, het Moerasviooltje. 

Moerasviooltje

In onze hellingbossen vind je ook het Ruig viooltje, herkenbaar aan de harige bladeren en bladstelen.

Ruig viooltje

De herkenbaarheid van viooltjes kan nog wel eens een punt zijn. Je moet op verschillende kenmerken letten, en dan nog geeft het nogal eens discussie. Vooral het Donkersporig bosviooltje en het Maarts viooltje, die gelijktijdig bloeien en op dezelfde plekken in het wild voorkomen, geven mij nog wel eens verwarring.

Omdat vrijwel alle wilde viooltjes heel concurrentiegevoelig zijn heeft het bij toepassen in tuinen wel enige aandacht nodig. Maar ze doen het vaak goed op lichtbeschaduwde plekken en aan bosranden, maar ook op dakbegroeiingen in de schaduw of op de schaduwkanten van stapelmuurtjes. 

Het Hondsviooltje doet het ook in wadi’s, en het Driekleurige viooltje, het Duinviooltje en het Akkerviooltje doen het goed op zonnige zandige plekken. Eenmaal gezaaid doen die laatsten het vaak jaren goed uit zelfgevormd zaad. De wat zeldzamere hebben een echte gebruiksaanwijzing en zullen het niet zo snel langdurig doen op dezelfde plek.

Driekleurig viooltje

Plant in the picture: Lathyrus

Tekst & beeld: Martin Stevens

Nederland kent relatief weinig klimplanten. Ik kwam net weer het klimplanten boekje van de gemeente Amsterdam tegen uit 2023 en dan begrijp je wat ik bedoel. Het is feitelijk een gids vol met invasieve exoten geworden. Veel ervan staan op de net vernieuwde “verdachtenlijst” van de NVWA als invasief of verdacht van invasiviteit maar nog weinig in Nederland.

Wat betreft de lathyrussoorten hebben we toch wel een paar klimmers in huis, hoewel ze natuurlijk nooit een gevel gaan bestormen. De bekendste is wel de “vaste” of breedbladige lathyrus – Lathyrus latifolia. En laat die nou net niet van hier zijn. Volgens mijn/onze interpretatie bij het Levend Archief en Streektuinen zou het nét kunnen. Noord-Frankrijk zou het noordelijkst zijn, en ik vond ze langs de Allier. Iets zuidelijker dan wat ik aanhoud, maar hij is wel ingeburgerd in ons gebied. Het is een forse groeier die tot wel 3 meter kan uitgroeien en met flinke roze of witte bloemtrossen bloeit in de zomer. Ze zijn, net als de andere vaste lathyrussen (vrijwel) reukloos. Het is een prima snijbloem. Hij is meerjarig maar niet wintergroen. Hij begint dus ieder jaar weer opnieuw en zaait ook uit. 

Brede lathyrus

De wel echt inheemse van hier, de boslathyrus – Lathyrus sylvestris, lijkt sterk op de breedbladige maar is in alles bescheidener. Minder hoog, minder bloemen per tros, minder fel gekleurd (ik vind hem mooier)… maar hij heeft een wat andere kwaliteit die niet altijd, of juist wel gewaardeerd wordt: hij kan ondergrondse uitlopers vormen tot wel 15 meter lang! Meestal wat minder, maar toch… Voor een houtwal of rijke haag geweldig natuurlijk, maar in een klein stadstuintje misschien toch wat minder. Hij komt als zoomplant voor in onze wat kalkrijker loofbossen. Ook niet wintergroen, maar zeer rijk bloeiend als hij het naar z’n zin heeft. In de praktijk is de grondsoort nogal vaag dus maak je niet druk om de “kalkbehoefte”.

Boslathyrus

Er ook weer erg op lijkend is de aardaker – Lathyrus tuberosus. Deze geurende lathyrus vind je nog het meest op bloemdijken en langs wegranden. Het is een Europese soort maar door de teelt nogal verspreid geraakt. Je vind ze ook in de duinen rond de “duintuintjes” bijvoorbeeld, en heel soms worden ze ook ingezaaid als grondverbeteraar. Hij wordt ongeveer een meter hoog en lijkt half wintergroen te zijn. Dat wisselt. Tot 2017 was het een wettelijk beschermde plant in ons land.

Aardaker

De veldlathyrus – Lathyrus pratensis heeft een heel ander uiterlijk. Dat is meer een hanger dan een klimmer. Hangt in andere planten en lage struiken met heel veel stengels en een uitbundige bloei van trosjes met kleine gele bloemen. Ook echt een zoomplant die ieder jaar weer opnieuw begint. 

Veldlathyrus

Er zijn nog een paar lathyrussen van hier zoals: de naakte lathyrus, ook geel; de zwarte lathyrus, een lage soort met donkerpaarse bloemetjes die al heel lang niet meer in Nederland is gezien; de moeraslathyrus; de knollathyrus, die sterk op de moeraslathyrus lijkt; de ruige lathyrus, die wat blekig blauw is; de voorjaarslathyrus, een zeldzame wat struikvormige vroegbloeier met rood-paarse bloemen; de graslathyrus, een zeldzame kleine rode lathyrus met grasachtig blad en kleine bloemetjes, eenjarig en vooral voorkomend op de bloemdijken bij ons.

Voorjaarslathyrus

En dan is er nog de cormopoliet zeelathyrus – Lathyrus japonicus, die je vrijwel overal ter wereld tegenkomt langs stranden. Ik vond ze bijvoorbeeld in Canada, langs de Oostzee en op onze wadden; een grove soort die zout kan verdragen of het wellicht zelfs nodig heeft.

Zeelathyrus

Boekrecensie: ‘Eetbare Planten’ – Madelon Oostwoud

Tekst: Sifra Timmermans

Het boek ‘Eetbare planten’ van Madelon Oostwoud heeft een prettig formaat, en zit boordevol informatie. Het is een handig hulpmiddel voor het beplantingsplan van een eetbare tuin of voedselbos. Je kunt er snel in navigeren en krijgt een goed beeld van hoe een plant is toe te passen in de tuin én in de keuken. Het boek is vooral geschikt om beplantingsplannen te maken. Het is een mooie aanvulling op Madelons eerdere boeken, die meer ingaan op het ontwerp van een eetbare tuin. 

Het boek is ingedeeld in verschillende categorieën: Bessen en Kleinfruit; Oogstgevende bomen en struiken; Overige bomen en struiken; Eetbare bloemen; Groenten; Smaakmakers en ‘toekruiden’; Uien; Wilde Planten; Waterplanten en Paddenstoelen. Hoe de categorieën tot stand zijn gekomen, is niet helemaal duidelijk. Hoort een Meidoorn bijvoorbeeld bij de bessen, oogstgevende bomen of wilde planten? De categorieën lijken een combinatie tussen de toepassing van de planten in de tuin en in de keuken. Bij het maken van een beplantingsplan voor een eetbare tuin zijn beide belangrijk, dus de categorieën zijn goed bruikbaar. 

Het boek is toegankelijk geschreven en duidelijk vormgegeven. Elke plant heeft 1 pagina met hierop de naam, overzichtsfoto en wat bijzonderheden in steekwoorden. Aan de linkerkant van de pagina staat een lijstje met eetbaarheid, oorsprong, grondsoort, plantlaag en zonlichtbehoefte. Een grote meerwaarde is de samenwerking met een kok, Albert Kooy. Elke beschreven plant heeft een oranje kader met hierin allerlei manieren waarop je een plant kunt bereiden. Er zijn geen volledige recepten, maar een aantal suggesties die je op ideeën brengen. Achterin staan nog wat meer uitgewerkte recepten, waar je verschillende planten uit de eetbare tuin in kunt verwerken. 

Er staan aardig wat inheemse planten in het boek. In het hoofdstuk Wilde Planten zijn vooral kruidachtigen opgenomen. Ook in de andere hoofdstukken kom je best wat inheemse planten tegen, zoals Hemelsleutel, Berk, Vogelmuur en Linde. Er staat niet per plant vermeld of het een inheemse plant betreft. Dat maakt het boek minder geschikt voor de eetbare inheemse plantentuin of het inheemse voedselbos. 

Een groot voordeel ten opzichte van andere boeken over eetbare planten is het formaat. Je neemt het gemakkelijk overal mee naar toe. De foto’s zijn sprekend en de informatie beknopt, maar voldoende om mee uit de voeten te kunnen. Een aanrader voor mensen die op zoek zijn naar goede planten voor in de permacultuurtuin, het voedselbos of de eetbare tuin. 

Titel: Eetbare planten – meer dan 300 soorten vaste planten, zelfzaaiende planten en kweekbare paddenstoelen

Auteur: Madelon Oostwoud

Uitgever: KNNV Uitgeverij

Uitvoering: 11 x 17 cm, 368 p, full colour, paperback

ISBN: 9789050119696

Prijs: € 24,95

Plant in de picture: wilde inheemse uien – Allium

Tekst & beeld: Martin Stevens

Een aantal Allium soorten is absoluut de moeite waard om in de tuin te gebruiken, en een enkele kun je beter vermijden.

De bekendste is natuurlijk de daslook, Allium ursinum (vertaald dus eigenlijk “berenlook”). Daslook was tot 2017 een beschermde plant in Nederland maar in de nieuwe wetgeving is de plant die status verloren. Ze komen dan ook op heel veel plaatsen voor, in de wat rijkere bossen. Zuid-Limburg is van oudsher een haard van deze voorjaarsbloeier maar daslook staat ook veel op oude landgoederen, in de binnenduinrand, en in plantsoenen en tuinen. Er zijn talloze recepten te vinden waarin staat beschreven hoe je ze kunt klaarmaken – maar kijk uit bij het plukken dat er geen honden in de buurt lopen, zoals in stadsparken. En je mag ze ook niet overal plukken natuurlijk.

Daslook, Allium ursinum

Maar er zijn er meer. Bieslook bijvoorbeeld, Allium schoenoprasum. Ook echt wild voor Nederland. In het rivierengebied kom je ze tegen. Meestal wat kleiner dan de bieslook die massaal gekweekt wordt en vrij zeldzaam.

Bieslook, Allium schoenoprasum

Een algemenere soort is kraailook, Allium vineale. Die vind je overal in wegbermen in bossen, langs de paden op hellinkjes en zo. Deze soort bloeit niet altijd. Verspreiding doet -ie via bolletjes en broedbolletjes in een “bloeiwijze” waar dus vaak geen bloemen in ontwikkeling komen. Het ene jaar meer dan in een ander jaar. In 2024 viel het mij op dat ze rijker leken te bloeien. De bloemkleur is lichtpaars. De broedbolletjes zijn meestal licht- tot donkerbruin.

Kraailook, Allium vineale

Slangenlook, Allium scorodoprasum, is in dit rijtje de zeldzaamste. Je ziet deze plant wel in de duinen, en ook weer hier en daar langs de rivieren. Deze bloeit altijd wel, met dieppaarse bloemetjes op wat langere steeltjes. Die bloeisteeltjes kronkelen soms een beetje en ook de bloeiwijze is vaak bochtig – als een slang. Ook slangenlook maakt broedbolletjes in de bloeiwijze. Die zijn ook paars.

Slangenlook, Allium scorodoprasum

Moeslook, Allium oleraceum, is een grotere soort en zeker niet algemeen. De bloemen zijn wat groter en beige-bruinkleurig met een paars streepje. Ook hier broedbolletjes maar die zijn wat bruiner dan bij slangenlook. Deze plant groeit ook langs de rivieren en in de duinen.

Moeslook, Allium oleraceum

Er zijn nog een paar soorten maar dat zijn vooral soorten die hiernaartoe gehaald zijn voor de sier, behalve berglook. Enkele daarvan vertonen een invasief karakter en die kunnen beter niet meer aangeplant worden. Vooral armbloemige look (in twee variaties) is berucht omdat deze plant op den duur massief dichte platen vormt waar geen andere plant meer wil groeien. Vooral in de binnenduinrand is deze op steeds meer plekken aanwezig.

Armbloemige look, Allium paradoxum

Naast de bolletjes en de broedbolletjes planten uien zich voort via zaad. Ze zijn allemaal te eten, ook de bloemen – of juist de bloemen. Ik vind de bloemen van bieslook lekkerder dan het blad, maar dat kan aan mij liggen.

De groeiplekken lijken aardig bodemvaag voor alle soorten, maar als je ze opzoekt in de verspreidingsatlas dan lees je vaak dat ze het goed doen op kalkrijke grond. Ik vind ze allemaal ook op niet zulke uitgesproken kalkrijke of basische grond. Wel altijd op wat rijkere grond. Maar die rijkdom zit dan wel vaak wat dieper – als je nagaat dat ze op en naast rivierkribben, tussen de basaltblokken van dijken en rivierduintjes groeien en in de duinen. 

In tuinen doen ze het ook allemaal wel en aangezien de zaden verspreid worden door mieren vind je ze vaak ook tussen de bestrating. Het zijn op daslook en bieslook na (en de armbloemige look) ook weefplanten. Ze vormen ijle plukjes met opeens opvallende bloeiwijzen maar nooit echt spectaculair. Maar veel dieren zijn er blij mee. Koninginnepage schijnt bijvoorbeeld haar eitjes te leggen op bieslook.

Greenfluencer van het jaar

Uitgeverij NWST organiseert elk jaar de verkiezing tot Greenfluencer van het jaar. De titel wordt uitgereikt aan de dapperste en meest invloedrijke groenprofessional. In maart werd bekendgemaakt dat Wilde Weelders Jasper Helmantel en Jojanneke Bijkerk van Cruydt-Hoeck Greenfluencers van het jaar zijn geworden!

Als Greenfluencers hebben Bijkerk en Helmantel laten zien dat activisme en een duurzame commerciële organisatie neerzetten goed samen kunnen gaan. Zo’n 1,5 jaar geleden lanceerde Cruydt-Hoeck het gebiedseigen mengsel voor gemeenten die serieus werk willen maken van biodiversiteit. Daarvoor hebben de ecologisch adviseurs gedegen onderzoek gedaan naar het gebied, de oorsprong, grondsoort en doel. In navolging daarvan volgde eind 2024 ook gebiedseigen streekmengsels in samenwerking met Streektuinen.nl.
 
‘Onze rol is om iedereen die aan de slag wil met biodiversiteit – particulier of bedrijf – een handelingsperspectief te bieden met zaden, planten en kennis.’ Dat perspectief vraagt om een balans tussen idealisme en realisme. ‘Iemand noemde ons ooit “idealistische realisten”,’ vertelt Helmantel. ‘In ons hart zijn we idealisten, maar we begrijpen dat je een gezonde bedrijfsvoering nodig hebt om impact te kunnen maken. Wij zijn erg trots op de Greenfluencer Award en willen onze grote dank en waardering uitspreken naar iedereen die samen wil werken aan meer biodiversiteit: onze klanten, fans, ambassadeurs, media en vooral naar ons zeer betrokken team.’
 
De Greenfluencer van het Jaar Award is een erkenning van de invloed die personen kunnen hebben op het bevorderen van groene veranderingen in de samenleving. Bijkerk en Helmantel zijn gekozen omdat ze voorop durven te lopen als het gaat om thema’s die ertoe doen. Die, met hun hoofd boven het groene maaiveld, verandering tot stand brengen. 

Met dank aan Cruydt-Hoeck voor foto en tekst.

Plant in de picture: wilgen

Wilgen zijn typisch planten van onze streken. Een familie, waar ook de populieren bij horen, die zich in een rivierdelta met zijn natte veen– en kleigebieden helemaal thuis voelt. Groeit snel en overal waar maar een beetje vocht wat langer in de bodem blijft, maar er zijn ook leden die het op droge grond doen en daar met hun meterslange wortels het vocht zelf wel opzoeken.

Voor bomen of houtige struiken zijn ze wel bijzonder omdat ze geen kernhout aanmaken dat steviger is dan het spinthout. De meeste boomachtige soorten maken dat hardere kernhout wel, om stevig te kunnen blijven staan. Dat was in de evolutie dus voor de wilgen niet nodig. Het snel kunnen breken is dan ook een verspreidingsmethode geworden; een evolutionair voordeel dus. Iedere tak of stam die op de grond komt maakt snel wortels en nieuw takken aan. Dat zie je na windworp of “schade” door overstroming dan ook overal gebeuren. Een stam in het water maakt binnen een paar dagen al de eerste wortels. Op het land zie je bij liggende stammen bijna meteen slapende knoppen uitlopen en ook wortels, maar die zie je niet. Als de ondergrond te droog is lukt het niet altijd, maar de wortels gaan zéker op zoek naar vocht.

Er zijn veel soorten wilgen en ze kruisen ook nog eens makkelijk zodat een exacte soortbepaling knap lastig is. Je hebt vroegbloeiende soorten (februari-maart), laatbloeiende soorten (april-mei), en alles daartussenin. Altijd tweehuizig, dat wil zeggen dat de mannetjes– en vrouwtjesbloemen aan een andere boom of struik zitten. Altijd… Bijna altijd. In 2017 kwam ik bij het Naardermeer een eenhuizige wilg tegen. Nooit eerder gezien en het is geen manipulatie van mijn kant. Maar gewoon raar. Duidelijk een mannelijk en een vrouwelijk katje aan een tak. Tussen de meeldraden lijkt ook hier en daar ook een vrouwelijk bloemetje te zitten. Katjes zijn namelijk trosjes met losse bloemen.

Doordat de wilg snel groeit en makkelijk te bewerken is, hebben mensen sinds de oudheid veel gebruik gemaakt van wilgen. Van bouwhout voor tijdelijke schuilplaatsen, gereedschap, hekwerken, schoeisel, gebruiksvoorwerpen zoals lepels en manden tot vlechtmatten om als onderlaag voor stenen bij dijkversterking te dienen, en brandhout voor bijvoorbeeld bakovens. Maar ook als veevoer en medicijn. Salicylzuur blijkt pijnstillend en koortsverlagend te zijn. Het is het werkzame deel van aspirine onder andere, maar dan wel nagemaakt in het lab.

Om te kunnen oogsten legde men langs rivieren zogenaamde grienden aan; laag bij de grond afhakken zorgde voor enorme groei van nieuwe takken en dit was handig te oogsten om de zoveel jaar. Op het erf was het ook gewenst, maar omdat het vee het graag lust werd er op hoogte gesnoeid zodat de beesten de knoppen en jonge takken niet uitvraten. Knotwilgen dus. In die knotten groeiden dan ook weer allerlei planten zoals fluitenkruid, vlier, robertskruid en tal van andere soorten die zo ook lekker buiten bereik van het vee bleven.

Tal van dieren maken gebruik van de wilgen. Uiteraard de nectar– en stuifmeeleters zoals wilde bijen en honingbijen, kevers, vliegen, de eerste wespen– en hommelkoninginnen, en nog veel meer soorten die in of van het blad eten zoals mineerders en de rups van de wilgenhoutvlinder, zo groot als een pink als hij ouder is, leven in de stam. Vaak komt dat door stamschade bij het maaien rond een wilg. Dat is aantrekkelijk voor de vlinder om eitjes op te leggen. En voor de wilgenhoutrups om te eten; dat kun je zien op onderstaande foto van een omgezaagde knotwilg in Loosdrecht. De rups gaat op stap om te verpoppen, stinkt enorm naar azijn en verkleurt van wit naar roodbruin in zonlicht. 

Tekst & foto’s: Martin Stevens

Wilde Weelde Winnaars Duurzaamste hovenier 2024

Van de zes winnaars van Duurzaamste hovenier 2024 zijn maar liefst vier bedrijven aangesloten bij Wilde Weelde!

In de categorie Particuliere tuin ging het goud naar Holsto Tuinen (Olst), het zilver was voor Willemstein Hoveniers (Waddinxveen), en Carduus Tuinen (Utrecht) sleepte het brons in de wacht.

In de categorie Openbare ruimte mocht Grijs kleurt Groen (Enkhuizen) het zilver mee naar huis nemen.

Wat een mooi bericht!

Holsto Tuinen | Kerkplein met beplanting die op zes bomen na geheel biologisch is en die o.a. bestaat uit grote solitaire heesters, vaste planten, bloembollen en zaaigoed. Er is op elk moment van het jaar wat bloeiends te vinden voor vliegende insecten of ander leven. 

Willemstein Hoveniers | Particuliere voortuin met een parkeerplicht voor één auto. De tuin is ingericht met eetbare planten in borders die zijn gestapeld met hergebruikte tegels uit de oude tuin. Verder alleen halfverharding. De palen en pergola zijn van kastanjehout.

Carduus Tuinen | Nieuwbouw particuliere achtertuin waarbij de eiken wagondelen zijn hergebruikt en ook een groot deel van de bestrating, die is verzameld uit de andere tuinen. De pergola is van inheems hout en de beplanting is gericht op biodiversiteit en een lang bloeiseizoen.

Grijs kleurt Groen | Dwaaltheater in het Dwaalpark, dat met en voor bewoners is opgewaardeerd met een natuurspeelplek en een openluchttheater. Dit theater wordt goed gebruikt; er is een programmering voor allerlei activiteiten, maar voornamelijk muziek. Het park leeft weer!

Foto’s: Holsto Tuinen, Willemstein Hoveniers, Carduus Tuinen, Grijs kleurt Groen

Plant in de picture: gaspeldoorn – Ulex europaeus

Midden in de winter staat op een aantal plekken in Nederland een wilde plant van hier in volle bloei. In het duingebied zo hier en daar, Veluwe/Utrechtse heuvelrug, oost Nederland, Noord Brabant… Op zandgrond. Eigenlijk altijd op zonnige beschutte plaatsen want – heel vreemd voor een inheemse soort – hij is vorstgevoelig.

Gaspeldoorn, Ulex europaeus, bloeit soms al eind november en gaat soms door tot in mei. Het is een typisch Atlantische soort en aan de kusten van Europa komt hij voor. Van Portugal tot in Schotland. Typisch plekken waar het nooit echt hard vriest of zelfs helemaal niet vriest. Je zou dan denken dat –ie wat moeite heeft om zaad te vormen maar omdat hij dus vroeg in het voorjaar nog volop bloeit zijn er genoeg insecten, vooral grote bijen zoals hommels, die ze bezoeken. 

Als er geen strenge winters zijn zaaien ze flink uit, maar als je zelf wilt kweken dan blijkt zaaien toch knap lastig. Buiten dat het verzamelen van zaad een vervelend werkje is vanwege de enorme tot doorns vervormde bladeren die de plant heeft, blijkt ook het kiemen onvoorspelbaar. Veel vlinderbloemigen hebben harde zaden die je vaak het best kunt weken, andere kwekers raden schuren van de zaden aan, maar ik las ook een heel aparte methode: overgieten met kokend water en daarna meteen met koud water. Iemand die dat probeerde had goed succes, meldde hij… Kwekers gaan vaak voor de “makkelijke” weg en stekken ze, hoewel dat mij ook nog wel een uitdaging lijkt.

Onze gaspeldoorn werd vroeger gebruikt als vee kering, maar ik las ook dat het als veevoer werd gebruikt. Koeien schijnen het jonge blad, dat dan nog niet vervormd is tot harde doorn, te eten. Dan keert het dus niet alle vee. Het is wél zo dat voor mensen een haag met gaspeldoorn echt ondoordringbaar is. En probeer je het toch dan heb je kans dat de dode puntjes van de doorns in je huid achterblijven die dan gaan ontsteken. Mensen die de plant bloeiend tegenkomen en denken dat het brem is – de bloemen lijken er sprekend op – en er aan willen ruiken, komen dan van een koude en vooral prikkerige kermis thuis… Ik heb dat regelmatig gezien omdat ik in de jaren ’60 er eentje in de tuin van mijn ouders had gezet langs de stoep. Die deed het fantastisch, maar dat prikken… Wat kunnen mensen boos kijken zeg.

De gaspeldoorn is waardplant voor een aantal vlinders waaronder het groentje en het heideblauwtje. De vlinderstichting geeft ook nog 5 nachtvlindersoorten aan.

Buiten zijn gebied, in de rest van de wereld dus, wordt hij gezien als een problematische invasieve exoot die op veel plekken intensief bestreden wordt en waar een verbod op geldt. 

In Nederland wordt hij het eerst genoemd omstreeks 1600 op Walcheren. Er is wat twijfel of het een natuurlijke vestiging is of aangeplant, wat betreft de natuurlijke verspreiding zou een natuurlijk voorkomen wel kunnen. Hij staat op de Nederlandse rode lijst als vrij zeldzaam.

Op zuidelijker en westelijker plekken komt ook de westerse gaspeldoorn voor, Ulex gallii, en de kleine gaspeldoorn, Ulex minor. Die bloeien van april tot oktober waardoor er bijvoorbeeld op de Britse Eilanden en Ierland altijd wel gaspeldoorns in bloei staan omdat ze daar op dezelfde plekken voorkomen. Een oud Engels spreekwoord is “When gorse is out of bloom, kissing is out of fashion”. Gorse is de Engelse naam…

Tekst en foto’s: Martin Stevens, Wolverlei