Tekst & beeld: Martin Stevens
Een aantal Allium soorten is absoluut de moeite waard om in de tuin te gebruiken, en een enkele kun je beter vermijden.
De bekendste is natuurlijk de daslook, Allium ursinum (vertaald dus eigenlijk “berenlook”). Daslook was tot 2017 een beschermde plant in Nederland maar in de nieuwe wetgeving is de plant die status verloren. Ze komen dan ook op heel veel plaatsen voor, in de wat rijkere bossen. Zuid-Limburg is van oudsher een haard van deze voorjaarsbloeier maar daslook staat ook veel op oude landgoederen, in de binnenduinrand, en in plantsoenen en tuinen. Er zijn talloze recepten te vinden waarin staat beschreven hoe je ze kunt klaarmaken – maar kijk uit bij het plukken dat er geen honden in de buurt lopen, zoals in stadsparken. En je mag ze ook niet overal plukken natuurlijk.

Maar er zijn er meer. Bieslook bijvoorbeeld, Allium schoenoprasum. Ook echt wild voor Nederland. In het rivierengebied kom je ze tegen. Meestal wat kleiner dan de bieslook die massaal gekweekt wordt en vrij zeldzaam.

Een algemenere soort is kraailook, Allium vineale. Die vind je overal in wegbermen in bossen, langs de paden op hellinkjes en zo. Deze soort bloeit niet altijd. Verspreiding doet -ie via bolletjes en broedbolletjes in een “bloeiwijze” waar dus vaak geen bloemen in ontwikkeling komen. Het ene jaar meer dan in een ander jaar. In 2024 viel het mij op dat ze rijker leken te bloeien. De bloemkleur is lichtpaars. De broedbolletjes zijn meestal licht- tot donkerbruin.

Slangenlook, Allium scorodoprasum, is in dit rijtje de zeldzaamste. Je ziet deze plant wel in de duinen, en ook weer hier en daar langs de rivieren. Deze bloeit altijd wel, met dieppaarse bloemetjes op wat langere steeltjes. Die bloeisteeltjes kronkelen soms een beetje en ook de bloeiwijze is vaak bochtig – als een slang. Ook slangenlook maakt broedbolletjes in de bloeiwijze. Die zijn ook paars.

Moeslook, Allium oleraceum, is een grotere soort en zeker niet algemeen. De bloemen zijn wat groter en beige-bruinkleurig met een paars streepje. Ook hier broedbolletjes maar die zijn wat bruiner dan bij slangenlook. Deze plant groeit ook langs de rivieren en in de duinen.

Er zijn nog een paar soorten maar dat zijn vooral soorten die hiernaartoe gehaald zijn voor de sier, behalve berglook. Enkele daarvan vertonen een invasief karakter en die kunnen beter niet meer aangeplant worden. Vooral armbloemige look (in twee variaties) is berucht omdat deze plant op den duur massief dichte platen vormt waar geen andere plant meer wil groeien. Vooral in de binnenduinrand is deze op steeds meer plekken aanwezig.

Naast de bolletjes en de broedbolletjes planten uien zich voort via zaad. Ze zijn allemaal te eten, ook de bloemen – of juist de bloemen. Ik vind de bloemen van bieslook lekkerder dan het blad, maar dat kan aan mij liggen.
De groeiplekken lijken aardig bodemvaag voor alle soorten, maar als je ze opzoekt in de verspreidingsatlas dan lees je vaak dat ze het goed doen op kalkrijke grond. Ik vind ze allemaal ook op niet zulke uitgesproken kalkrijke of basische grond. Wel altijd op wat rijkere grond. Maar die rijkdom zit dan wel vaak wat dieper – als je nagaat dat ze op en naast rivierkribben, tussen de basaltblokken van dijken en rivierduintjes groeien en in de duinen.
In tuinen doen ze het ook allemaal wel en aangezien de zaden verspreid worden door mieren vind je ze vaak ook tussen de bestrating. Het zijn op daslook en bieslook na (en de armbloemige look) ook weefplanten. Ze vormen ijle plukjes met opeens opvallende bloeiwijzen maar nooit echt spectaculair. Maar veel dieren zijn er blij mee. Koninginnepage schijnt bijvoorbeeld haar eitjes te leggen op bieslook.